Deze techniek kun je o.a. gebruiken om timelapse-video’s te maken, zoals de video hieronder.
Framerate
De framerate geeft aan, hoeveel losse beeldjes (frames) per seconde (fps) een videocamera produceert. In de regel kun je kiezen uit 25 of 50; dat zijn vaste, voordefinieerde camerasettings.
Sluitertijd
(Het begrip sluitertijd staat hier overigens los van: die geeft aan, hoe lang de camera vervolgens naar ieder beeldje afzonderlijk kijkt. Dat kan bijvoorbeeld 1/50 of 1/100 seconde zijn.)
Framerate-keuze
Bij langzaam veranderende objecten zoals wolken heeft het geen zin, om bijvoorbeeld 25 beeldjes per seconde te schieten. Want je gaat tussen 2 opeenvolgende beeldjes pas verschil zien als je tot een volgend beeldje langer wacht, en er dus bijvoorbeeld maar 2 per seconde maakt in plaats van 25. Dan pas heeft zo’n wolk zich ook “zichtbaar” verplaatst.
In professionelere camera’s is de framerate daarom variabel, binnen een standaardsetting van bijvoorbeeld 25 fps. Voor deze timelapse koos ik 2 fps.
Software-instelling
Alleen moet de software daarop nog worden ingesteld, in dit voorbeeld Adobe #PremierePro. Daarin stel je eerst de tijdlijn in op het juiste videoformaat en 25 fps. Maar schuif de geïmporteerde clip nog niet daarop, want de software zal de framerate dan willen veranderen in 2 fps, wat een hakkelende, langzame weergave zou opleveren. Die zou je dan weer sterk moeten versnellen, wat onnodig veel rekenkracht vraagt.
Selecteer daarom eerst de clip, en laat deze – na rechtsklik > Veranderen > Filmmateriaal interpreteren > Andere framerate – tonen als 25 fps.
Nu zal de clip, als hij op de tijdlijn staat, meteen worden geaccepteerd, en met 25 fps worden gelezen. De verschillen per frame worden nu dus versneld zichtbaar.
Deze methode werkt fijn, en vraagt geen extra rekenwerk van je systeem.